Vertaling van de autobiografie van Steven van der Haghen in modern Nederlands.

 

Avonturen van 1575 tot 1597, door hem zelf verteld.

 

Blad 1

 

Steven van der Haghen, geboren te Amersfoort in het Sticht van Utrecht waar hij bij zijn Bestevaar (=grootvader) Gosen Lubertsen van Surkestein woonde om daar naar de Latijnse school te gaan. Gosen heeft hem rond zijn 10e jaar naar zijn vader Andries van der Haghen in Brugge in Vlaanderen gestuurd. Zijn vader had geen tijd om hem naar school te laten gaan. Vader Andries nam Steven mee naar Yperen om 2 ooms te bezoeken en heeft hem daarna in Doorneyck gebracht om daar voor 1 jaar te gaan werken bij Pierre Gui een zijdelakenkoopman die op de Markt aldaar woonde. Steven zou dan bij zijn oom Willem van der Haghen in Yperen gaan wonen.

In die tijd was er veel Factorie (=handel) vanuit Antwerpen over Vlaanderen en Calais in Frankrijk naar Spanje en weer terug.

Als Steven 9 maanden bij zijn oom Willem heeft gewoond en daar veel kooplui heeft horen praten over Spanje, wilde hij graag mee om dit land te leren kennen. Hij wilde niet langer bij zijn strenge oom blijven. Hij heeft wat geld gebedeld bij de kooplui en zonder iets te zeggen is naar zijn vader in Brugge gegaan, maar zover kwam het niet! Hij bedacht zich. Steven is over Duinkerken naar Calais in Frankrijk gelopen alwaar hij zich liet inschepen naar Spanje. De schipper vroeg wat hij daar zoal wilde gaan doen; hij vond hem veel te jong. Hij vroeg waar hij vandaan kwam want Steven had geen Vlaams accent. Hij vertelde van Amersfoort in Utrecht te komen en door de grote oorlog is gaan zwerven omdat hij zijn ouders was kwijtgeraakt. De schipper zei dat hij een boefje was die zijn ouders wilde ontlopen maar Steven beweerde dat zij in Spanje woonden.

De schipper nam hem mee maar zei dat Steven zich moest aansluiten bij de kooplui van Antwerpen. In de herberg “Name Jesus” vond hij hen. Eerst vroeg hij om logies en dat kreeg hij. De kooplui maakten kennis en vroegen waar Steven vandaan kwam. Weer vertelde hij dat door de oorlog zijn ouders moesten vluchten en naar Spanje zouden varen. Nu wilde hij zijn ouders vinden in Spanje nadat hij ze onderweg was kwijtgeraakt en omdat Steven niet veel geld aan de schipper kon geven wilde hij graag de kooplui ten dienste zijn. De kooplui stemden in om Steven mee te nemen aan boord.

 

 

Blad 2

 

De kooplui zagen dat Steven een goede jongen was, hij was bereid om zich te schikken naar hun wensen. De kooplui wilden hem in St-Lucas of Sevilla in Spanje bij een goede meester afleveren. Nu moest Steven in de herberg blijven zonder geld te verteren. Ook zijn naam werd weer gevraagd, Steven Andriessen antwoorde hij.

Steven werd zeer ongeduldig, hij hoopte dat de schepen direct in het zeil gegaan waren om naar Spanje te varen omdat hij bang was dat zijn oom hem zou komen ophalen. Hij twijfelde er niet aan dat dat zou gebeuren en zijn oom hem naar Yperen terug zou nemen. Na twee of drie dagen, terwijl Steven buiten de Waterpoort aan het wandelen was, zag hij in de verte zijn oom Willem van de Haghens zoon Guillaume van der Haghen aankomen, Steven hield zich schuil achter de trappen van een groot stenen kruis, maar het was tevergeefs want neef Guillaume had hem in het oog. Gelaarsd en gespoord (= een macho houding) vroeg hij aan Steven waarom hij hier was. De droevige en verslagen Steven zei dat zijn oom hem geslagen had en dat niet meer terug wilde. Hij wilde naar Spanje varen. Zijn neef antwoorde dat zijn vader hem niet meer zou slaan en dat hij mee naar huis moest komen. Acht dagen van huis waren lang genoeg vond zijn neef en zei dat hij mee moest komen. Steven bleef weigeren. Zijn neef Guillaume ging praten met de kooplui die hij kende omdat hij vaker in de herberg “Name Jesus” logeerde. De kooplui bleven erbij om Steven mee te nemen naar Spanje, ze moesten wel lachen om het verhaal wat Steven had opgehangen over zijn afkomst.

 

 

Blad 3

 

Steven werd gedwongen te zeggen dat Guillaume zijn neef, een zoon was van Willem van der Haghen. Ook vond Steven dat Guillaume zijn vader Willem moest vertellen dat hij naar Spanje ging. De kooplui vonden dat Steven vastbesloten was en konden hem niet verbieden om mee te gaan. Hij was in goed gezelschap volgens hen en zij zouden Steven behandelen als een eigen zoon. Hij zou aan hun tafel mee-eten. De kooplui maakten de schipper duidelijk dat Steven aan boord ging en mee zou varen naar Spanje.

Steven nam afscheid van neef Guillaume en bedankte hem voor alle goeds dat hij aan zijn oom Willem in Yperen kon vertellen en dat hij kon doorgeven dat hij naar Spanje ging.

Het was nu oktober 1575. Steven en hij zouden op 28 november 1575 aankomen in St Lucas in Spanje. In St Lucas is Steven voor twee jaar als leerling linwadier (=linnenkoopman) in een mooie linnenwinkel in dienst genomen bij capitein Jan Heinsen.

De kooplui voeren verder naar Sevilla waar sommige van hen woonden met het gevoel dat ze Steven bij een goed meester hadden achtergelaten. Maar hij had een “spin van een wijf” waar niet mee om te gaan was. Ze deed niets anders als kijven en smijten. Steven kon het daarom niet volhouden maar is toch gebleven tot Pinksteren 1576. Hij had voldoende Spaans geleerd om zichzelf te behelpen en verder op avontuur te gaan. De reis ging naar Sevilla waar hij één van de kooplui die hem begeleide naar Spanje tegenkwam. Hij stond in de deuropening van zijn winkel. De winkelknecht kwam zeggen dat Steven naar de koopman moest komen. Steven zei tegen de winkelknecht dat hij voor een boodschap kwam. De koopman vond dat hij niet in Sevilla kon blijven maar naar Xeres de la Frontera moest gaan. Daar is Steven ‘s avonds aangekomen bij een herberg. Hij logeerde bij de schaapsherder waar hij ’s avonds het avondmaal met geitenmelk en brood en verse kaas heeft gebruikt.

Verder trekkend naar de stad Xeres, kwam Steven te wonen bij een rijke Cavallero (ridder), genaamd Don Carsia Davila. Hij was daar zeer gewenst en werd als zoon in huis genomen. Hij heeft daar twee jaar gewoond tot 1578. Steven was toen 15 jaar oud.

Bij de “Koning van Portugal” Don Sebastiaens [20-01-1554 ~ 04-08-1578] ging Steven met de grote Armada tot Calais om daarna naar Barbarien (= Caribiën) te varen. Calais en Xeres lagen maar 4 mijlen uit elkaar.

Toen Steven in Calais aankwam werd hem ontraden de reis naar de Babarien te maken omdat het daar zeer heet zou zijn, hij daar ook honger en dorst zou lijden en van nog meer narigheid.

 

 

Blad 4

 

Steven moest maar in het huis van koning Don Sebastiaens blijven terwijl hij diverse reizen maakte met de Armada. Hij kon wel gaan kijken naar het “stierjagen” op de markt. Dat was een schermutseling te paard die elkaar Spaanse roeden toewierpen. De heren hadden grote schilden die heel fraai waren om te zien.

Steven zag ook Don Sebastiaen vertrekken. Direct daarna kwam het bericht dat de Armada was overvallen door de Moren. De hele Armada was verslagen. Alle lege Hollandse schepen kwamen terug in Calais. Men vermoede dat de koning niet meer leefde. In Calais was daar grote droefheid en schrik onder de mannen die bang waren dat de Moren naar Calais zouden komen en daar zouden aanvallen.

Op de Hollandse schepen die terug kwamen uit de Babarien hadden de bemanningsleden ernstige ziekten. Er waren al veel mannen gestorven. Ongeveer tien zieke mannen kwamen in het huis waar Steven woonde. De huisheer wilde dat de mannen gingen biechten en/of het sacrament ontvingen als ze zouden sterven.

Er was een Duitse Paap of Monnik die geen Spaans sprak. Hij wist dat Steven goed Spaans sprak en werd aangesteld als tolk voor de priester. Steven moest wel de eed (geheimhoudingsplicht) afleggen.

Als de mannen zouden sterven moesten ze op geweide grond worden begraven.

Steven die nu met vele Hollandse schippers kennis had gemaakt wilde hen nu vragen hem mee te nemen naar Holland. Een schipper uit Medemblik, genaamd Cornelis, nam hem na veel smeken mee. Ook voor Cornelis zou Steven tolken uit het Spaans. Andere schepen wilden hem ook wel meenemen maar er waren te veel zieken aan boord. Ook de stank was ondraaglijk.

Zo voer Steven in een konvooi van twintig schepen met zout naar Holland. Bij het eiland Heysant was er een geweldige storm. Toch kwamen ze aan het eind van oktober aan op Texel. Steven heeft de schipper bedankt en is via Amsterdam naar Amersfoort gegaan. Zijn oom was heel blij om hem na drie jaar weer te zien. Zijn oom moest hem wel vertellen dat zijn moeder overleden was en zijn vader ondertussen hertrouwd was en in Vlaanderen woonde.

 

 

Blad 5

 

Steven was erg verdrietig nu hij niet zijn moeder maar een stiefmoeder zou ontmoeten. Omstreeks Vastenavond is hij met zijn oom naar Vlaanderen gereisd. Zijn vader en stiefmoeder waren erg blij hem gezond en wel te zien. Steven bleef daar tot augustus, daarna wilde hij op avontuur naar Spanje of Italië. Zijn vader had het liever anders gezien maar gaf hem in de “Handen des Heeren”. Steven reisde nog naar zijn oom in Amersfoort en vertelde hem dat hij op reis zou gaan, die had liever gezien dat hij bij hem bleef wonen. Zijn oom gaf hem geld van zijn overleden moeder. Daarmee is Steven naar Amsterdam gereisd. Hij kreeg een compagnon en met hem reisde hij af naar Italië. In september 1578 vanuit Kampen naar Deventer en Zutphen. Een paar kilometer na Zutphen zagen ze een herberg. Het was al avond en er zaten vele hongerige soldaten. In de herberg lag er een groot lang spit met gebraden vlees. Al snel werd gevraagd waar Steven en zijn compagnon naar toe gingen. Steven antwoordde; “… Naar Italië om daar rond te kijken en de taal te leren”, hij had ook al drie jaar in Spanje gewoond.

De overste van het gezelschap begon hem in het Spaans aan te spreken. Hij vertelde dat de soldaten goed volk was en hen geen kwaad zouden doen. De rest van de avond zou Steven en de overste Spaans blijven spreken. De jongens konden de nacht doorbrengen in de herberg. Ze konden eten en drinken. Zo goed en kwaad mogelijk maakten ze een goede indruk en dronken Leuvensbier dat ze uit Zutphen hadden gekregen. Ondertussen hielden een aantal schildwachten de wacht, dus waren de jongens dubbel op hun hoede. Na het eten gingen ze naar een grote stal om te slapen, er lag schoon stro. Veel hebben de jongens niet geslapen, ze waakten voor hun eigen veiligheid en ze moesten ‘s morgens ook heel vroeg opstaan om de reis te vervolgen. Na 2 uur moesten ze van de schipper van boord in Deutecom (= Doetinchem). Als iemand hen zou vragen waar en met wie ze hadden gevaren, mochten ze niets vertellen; ze hadden dus niemand gezien! Steven wilde de schipper eten en drinken betalen maar dat wilde hij niet aannemen. Hij zei dat Steven nog een lange reis voor de boeg had en dat hij het geld daarvoor moest gaan gebruiken. Er zouden zat momenten komen dat er driedubbel betaald zou gaan worden! Zo scheiden hun wegen van de schipper en de soldaten. Steven bedankte en wenste dat er iedere avond zo’n gezelschap was waar ze zich bij aan konden sluiten.

Dat soldatenvolk lagen bij het huis te Blijenbeeke waar ze alle wegen kenden en niet zochten naar een buit. ‘s Avonds kwamen Steven en zijn compagnon in Deutecom waar ze de nacht bleven, onwetende dat daar in de herberg de pest heerste.

 

 

Blad 6

 

Vanaf Deutecom reisden Steven en zijn compagnon naar Wezel, vandaar naar Keulen. Daar rusten ze drie dagen uit en reisde voort naar Ments, Worms en Spier. Daar bleven ze twee dagen. Van Spier gingen zij naar Brussen in Swaven, dan naar Ulm, Memmingen, Kempten, Nasaret, Eerenbergen Claus en vervolgens naar Meranen, Calders, Termijn, Trente, Castel Franco, Meistre en Venetien. Daar rusten ze drie dagen uit.

In Venetië bleef de kameraad van Steven van der Haghen daar. Omdat hij mede uit Holland was gekomen, kreeg Steven een ander van Rijselen geboren. Ze vervolgden hun reis naar Padua, Vicensa, Verona, Mantua en Bononia op Fiorensa of Florensen.

De reizen door Italië vielen hem erg zwaar en waren moeilijk. De pest heerste sterk in Genua; daarom moesten ze een biljet van gezondheid (Bolettijn de La Sanita) halen. Dat biljet moesten ze in alle dorpen en steden die ze passeerden laten ondertekenen, omdat in vele plaatsen het biljet niet was ondertekend moesten ze in Florensen buitenom varen over de rivier. Ze werden achtervolgt tot aan Escarperiven na Siena. Steven en zijn compagnon maakten zich zorgen dat ze ook Siena niet in mochten, omdat het biljet niet overal was ondertekend.

Toen ze op zondagochtend in Siena aankwamen was het prachtig weer, er was veel volk aan het wandelen. Steven vond dat ze wel zonder biljet binnen konden komen. Hij ging achter de wal zitten, maakte de pakjes los en trok al zijn hemden over elkaar aan, zo ging hij verder tot al zijn pakjes leeg waren, ook zijn kousen en schoenen die eerst werden schoongemaakt trok hij aan, sloeg daarna zijn jas over zijn arm en deed alsof hij uit de stad kwam wandelen, z’n compagnon volgde hem.

Steven zou als eerste de stad ingaan, zijn compagnon zou buiten de poorten wachten. Steven stond te kijken naar de kinderen die aan het kaatsen, golfden of met palomaella(??) aan het spelen waren. Er waren meer spelen en zo schuifelde hij op deze manier zachtjes aan binnen de poort, de wacht sloeg geen acht op hem, ze merkten niet dat hij van een lange reis kwam. Binnen de poort wachtte Steven op zijn compagnon die maar niet kwam opdagen. Steven dacht dat hij te grof was geweest en daarom niet binnen de poort was gekomen.

Op de markt gekomen trof Steven twee edellieden van Bruyselen en een knecht. Ook zij hadden Italië doorgereisd om het land te bekijken. Hij hoorde aan de spraak dat hij Hollands was en sprak hem aan. Steven vertelde hen het verhaal van de verdrietige reis aan de edellieden en de oorzaak van het biljet. Hij vertelde ook hoe hij in de stad Siena was gekomen. De edellieden moesten daar erg om lachen maar maakte ook bezwaren; als het zou uitkomen zwaaide er wat voor Steven! Toch mocht hij twee of drie dagen bij hen in het logement blijven voor het geval dat zijn compagnon gevangen mocht zijn genomen en hem Steven zou doen verklikken.

 

 

Blad 7

 

In het logement diende Steven de edellieden naar zijn beste vermogen om in hun gratie te komen. Drie dagen lang heeft hij ook gezocht naar zijn compagnon, maar zonder resultaat. Hij smeekte de edellieden hem aan een biljet te helpen waarmee hij naar Rome kon reizen. Het koste heel wat moeite om het biljet te verkrijgen. Door weer andere bevriende edellieden liet hij een tekst opmaken om alsnog een biljet te verkrijgen. Men vroeg met welk biljet Steven naar Siena was gekomen, hij vertelde dat hij het biljet verloren was dus het niet kon tonen.

Steven kreeg zijn biljet en was daar erg blij mee. Hij bedankte de edellieden zeer voor deze zaken en alle goeds van wat zij aan hem bewezen hadden en nam afscheid van hen.

Zonder compagnon reisde Steven af naar Rome, hem bevelende in de handen des Heren. Hij kwam als eerste aan in Convento San Quirgo, vandaar ging hij naar Impalla. Overal liet Steven het biljet ondertekenen zodat hij niet om hoefde te varen zoals in Padua en Siena. Veilig kwam hij in Aquapendente aan. De stadswacht was niet tevreden met het nieuwe biljet, ze vroegen waar het oude biljet gebleven was waar hij mee in Siena gekomen was. Steven vertelde dat hij lang niet in het land geweest was. De stadswacht wilden hem niet in de stad toelaten. Wel heeft Steven wat geld voor boodschappen afgegeven.

Steven vond dat goede raad duur was, hij zag een stadje liggen boven op een berg. Het was waarschijnlijk mijlen omlopen van de grote stad Aquapendente. Hij liep over bergen en dalen, door wijngaarden en korenlanden zonder een weg te vinden. Het werd avond en aarde donker. Steven zag een lichtje en ging er naar toe. Lopend tot aan z´n knieën in de afwatering, kwam hij bij een hut waar twee schaapsherders bij het vuur zaten. Zij vroegen hem waar hij vandaan kwam en waar hij naartoe reisde. Steven zei dat hij naar Rome ging. Zij antwoorden dat hij op de verkeerde weg zat en verdwaald was. Hij moest weer terug naar Aquapendente, hij zat bij het stadje Burtgiena. Steven droogde zich af, at de maaltijd met de schaapsherders en sliep in het stro. ‘s Morgens betaalde Steven de schaapherders voor de bewezen diensten. Zo liep hij naar het stadje Burtgiena om zijn biljet te laten ondertekenen. Daar vroeg men waar hij naartoe ging. Ook de stadswachten vertelden Steven dat hij terug moest naar de Aquapendente om naar Rome te gaan. Steven vroeg of er nog een weg te gaan was om niet terug te lopen naar de grote stad. Hij kon ook over Bultsiena naar Montefiascon over Viterbo naar Rome gaan. Daar kwam hij 3 dagen voor kerstmis in 1579 aan.

Hadden de wachten van Bultsienan geweten dat Steven van Aquapendente gekomen was dan zouden ze hem weer teruggestuurd hebben en zou hij niet voor of achteruit gekomen zijn. Direct in Rome aangekomen ging Steven op zoek naar een goede meester. Hij hoopte dat deze ook Spaans spreken kon omdat hij deze taal het beste kon verstaan en de humeuren goed kende.

Steven ontmoette een canoniek van Bargos en bleef daar tot Pinksteren 1580 wonen. Daarna nam hij verlof van zijn heer en reisde op een woensdag met het konvooi (porcacho) naar Napels. Daar kwam hij bij Don Alonso de Luhon, Mestre de Campo, een vaandrig. Hij hielp Steven om van Napels naar Sicilie te komen op een galei, die in konvooi naar Messina voer.

In Messina aangekomen moest Steven direct terug naar Napels. Hij liep langs de kust van Calabrie en twee plaatsen van Malatia tot Piscota. In Napels aangekomen ging Steven wonen bij de opper kamerling van de Vise-Roy die graag wilde dat hij naar de vrouw van zijn vader zou gaan. Zij zou naar Gajetta reizen om daar te blijven.

 

 

Blad 8

 

Gouverneur van deze stad is Francisco Juan de Santa Cruz, een Valensiaan van geboorte. Steven woonde 1 jaar bij de gouverneur in Gajetta en ging daarna terug naar Napels bij de kamerling die hem hielp in dienst te komen van de Vise-Roy Don Juan de Quniga, commandeur major van Castilla.

Gajetta was een sterke stad gelegen op een klip in een uitstekende hoek in zee. Aan de landzijde was deze smal en er was ook weinig ruimte voor een strand. Het leek op een eiland. De straten waren aan elkaar verbonden met trappen.

De stad had twee gouverneurs, één over de soldaten die de stad bewaakten maar ook over het kasteel die bezet was met Spanjaarden.

Gouverneur nummer twee ging over het gerecht en justitie. Bij hem woonde Steven.

Alle nieuwe inwoners werden door twee soldaten bij de gouverneur gebracht om ondervraagd te worden naar hun bedoelingen. Hadden ze geen werk en dus ook niets te doen, dan werden de nieuwkomers buiten de stad gebracht om hun weg te vervolgen. Zo nauw werd Gajetta bewaakt omdat zij de sleutel naar het rijk van Napels was, genaamd Chiave del Rengio.

Op een gegeven moment dat Steven van der Haghen bij de gouverneur aan het eten was kwam er een soldaat, die de wacht hield aan de waterpoort, vertellen dat er een Engels schip voor de stad lag met een verzoek van een Engelsman om met het schip de haven in te komen. Ze waren geladen met droge vis en andere koopwaren. De gouverneur antwoordde, “Enemigos de dios y del rey y luterianos, quedan fuera no son menester aqui en este puerto”, vertaald in het Hollands, “Vijanden van Godt en de Koning, Luteranen, laat ze buiten blijven, zij zijn niet welkom in deze haven!”. Met dit antwoord moest de soldaat de Engelsman vertellen dat hij verder moest varen naar Napels.

Steven bleef bij Vise-Roy wonen. Hij trok met hem naar Spanje in november 1582 met 12 galeien. Zijn hele familie ging met hem mee op reis, eerst varende naar Gajetta. Daarna ging de reis naar Civita Vecchia, dan naar Porto Hercules, Porto Santo Stefano, Piombino, Livorno, Porto Spetie en naar Gunea. Elke nacht legden ze aan in een haven. Was het de volgende morgen goed weer dan voeren ze verder, zo niet bleven ze liggen. In Gunea logeerde de Vise-Roy in het paleis buiten de stad van Juan Andre Doria. Hij bleef daar acht dagen met zijn hele familie. De Vise-Roy verbood hen, en verder alle soldaten, om een geweer mee te nemen in de stad Genua. Namen ze wel een geweer mee dan werden ze gevangen genomen en kregen ze als straf de “strop of Koorde”, want de Genuanen dachten erg simpel over de Spanjaarden en hadden daar meelijden mee, gelijk ook de Italianen.

Vanuit Genua voeren de 12 galeien voort naar Savona, dan naar Monaco, Ville Franca en Nysa (Nizza) welke de Hertog van Savoyen toe komt. Daar bleven ze acht dagen aangemeerd omdat het daar ontzettend hard waaide en regende. Het wachten was op vast weer omdat ze langs de wal naar de mooiste haven van Tollon in de Provence wilden varen en vandaar tussen de eilanden Eris (Hyeres) en het vasteland naar Marseille (achter de eilanden om was het nog 2/3 mijlen richting Marseille).

Op zondag kwamen de galeien aan in de haven. Daar hebben ze een altaar opgezet om de Mis te vieren. Daarna voeren ze om Marseille heen om bij de rivier La Tour Dembicher enige dagen te blijven wachten op goed weer om de Golf van Narbone te passeren.

 

 

Blad 9

 

Een gevaarlijke zee die dikwijls menig Italiaans schip liet vergaan. Wanneer het weer goed was staken de galeien de zee over, maar halverwege kregen ze harde wind en ging menig galei onder water. Alle passagiers moesten naar het beneden-ruim. De luiken werden gesloten. Gelukkig liep het goed af en kwamen ze in Colibre (Colliovre) aan land. Van Colibre voeren ze naar Rosas, Palamosa waar de Vise-Roy naar zijn paleis ging, genaamd “D LA Contessa”, bij zijn geboorte plaats Barselona. Dichtbij het paleis was een kerkje waar Don Louwijs de Requesens, gouverneur van Neerlant begraven was, broeder van de Vise-Roy.

Hij bleef 14 dagen uitrusten van een lange en moeilijke reis. Het was omtrent kerstmis dat hij in Barselona aankwam.

Er werden meer dan 50 karren gehuurd voor zijn bagage en die van zijn grote huisgezin, de edellieden en hun kinderen, de pages en de kruisheren. De Vise-Roy was ook grootcommandeur van Castelien. De Prins van Pietra Presia nam ook de reis naar Castiliën aan. Hij nam zijn eigen weg naar Molyn, vandaar naar Nostra Senora de Monserrat waar hij en zijn gevolg bij de monniken logeerden. Het gebied ligt boven in het gebergte en is zeer rijk en machtig. Er werd over Livrouwe vertelt dat daar veel mirakelen gebeurden. De Italiaanse en Spaanse zeevaarders geloofden ook in de mirakelen op de Livrouwe van Trappena in Sicilië. Vandaar reisde Zijne Excellentie, de Commandeur naar Yqualada, naar Taraga op Belpuche. Vervolgens naar Lerida, over Candansnes, dan naar Daroca waar ook van gezegd werd dat er drie Koningen waren. Verder naar Guadalajara en van daar naar Villarejo de Sabanes; een grote Vlek (dorp) behorende aan het commandeurschap van Castiliën. Daar bleef de Vise-Roy de hele winter.

Hij werd door de burgerij warm onthaald. Omtrent Pasen reisde hij naar de Koning die in Escorial was. De Vise-Roy was bij hem ontboden. Hij kwam in het dorpje Torre de Ladrones, circa 4 mijlen van Madrid. De Koning zou komen daar waar de commandeur Vise-Roy hem ging bezoeken. De Koning beval hem zijn hoofd te bedekken en noemde hem ‘Grande Despanja’. Daarna volgde hij de Koning naar Madrid en dan naar Villarejo de Salbanes. Eén van de edellieden moesten naar Valensen reizen. Steven van der Haghen vroeg met hen mee te reizen om het land te bekijken. Hij kreeg verlof om mee te gaan. Zes dagen later kwamen ze aan in Valensen. Daarna gingen ze naar Xativa, dan naar Alicante waar vele Engelse handelslieden droge vis en Bacalau aankochten om naar Engeland te vervoeren. Terug gingen ze naar Alicante en Castiliën naar Villarejo, deze reis duurde 5 weken. Kort daarna ging Steven van der Haghen en de grootcommandeur in het commandopost van de Koning in Madrid wonen niet ver van het Koninklijk paleis tegenover de Sint Janskerk. Steven bleef daar tot Pinksteren 1584. Hij heeft daar drie jaar gewoond. Steven was 21 jaar oud en sprak de Spaanse en Italiaanse taal erg goed.

 

 

Blad 10

 

Steven dacht dat het nu tijd was om naar Holland te reizen om daar een andere manier van leven aan te nemen, hij scheidde van zijn Heer, nam zijn weg naar Tollenden en Ciudad Real door het gebergte van Sierra Morena, door naar Corduwa, Ecija, Carmona tot Sevillien. Daar bleef hij tot augustus. Steven kon mee varen of naar Amsterdam of naar Amersfoort. Hij reisde naar Sint Luicas met schipper Peter Herman van Danswijck. Hij voer naar Zeeland. Het schip was zo’n 300 lasten groot. Komende bij Wielingen kregen ze het droeve bericht te horen dat Zijne Excellentie de Prins van Orange te Delft was doodgeschoten, en dat de Prince van Parma Antwerpen had belegerd.

In Zeeland aangekomen reisde Steven naar Dort (=Dordrecht) en dan naar Amsterdam. Vandaar naar Amersfoort. Dat was op 30 september 1584. Steven verbleef de hele winter bij zijn oom, daarna ging hij naar zijn vader in Yperen, hij voer over Vlissingen in Zeeland naar Calais. Halverwege de reis werd hun schip beroofd. Steven sprong op het oorlogsschip om de kapitein aan te klagen, hij vroeg de kapitein of dat de manier was om vrienden te beroven. De kapitein antwoordde; “Het is uw schuld; had het gegeven dan hadden wij niet genomen!”. Steven kon het daarmee doen en was hun goed kwijt.

Direct bij aankomst in Calais ging hij naar zijn vader in Yperen. In augustus werd hij door zijn vader naar Calais gezonden. Hij kwam daar een schipper uit Hoorn tegen, genaamd Reijnier Petersen van Twisch waar Steven veel contact heeft gehad op de Italiaanse vaart. De schipper wilde afvaren maar had geen bedreven man aan boord. In heel Holland en Zeeland, ook binnen Calais en andere plaatsen in Frankriijk, was er niemand te vinden die met de schipper mee wilde varen of kennis had van de Straatse vaart (binnenvaart). Steven gaf te kennen dat hij twee reizen naar Spanje had gemaakt en vier jaar in Italië had gewoond. Hij was meegevaren met de galeien van Napoles langs de kust van Calabrien tot Messina toe. Vandaar wederom langs de kust op Napoles (Napels) en daar bij de Vise-Roy had gewoond. Ook had hij in Gajetta bij de gouverneur gewoond en was hij met de Vise-Roy gevaren langs de kust van Italië naar Napoles tot Barselona toe. Ze waren elke avond aan land gegaan in verscheidene havens. Steven sprak beide talen als zijn moederstaal. Hij zei ook nog dat de Engelse schepen voeren op Napoles, Gajetta, Civita Vecchia, Livorno, Genua, Barselona, Valensen en Allicanten. Al jaren verhandelden zij allerlei soorten droge vis en sardines (die ze ook ‘Napolessarake’ noemden) met andere waar. De Engelse schepen waren zeer dominant, waaruit op te maken viel dat ze profiteurs waren. De schipper, Reijnier Petersen, had zijn verhaal aangehoord en vroeg aan de jongeman om met hem mee te varen. Steven beloofde hem deze reis zo goed als kwaad aan te nemen

 

 

Blad 11

 

en dat hij een goed gevoel had om met de schipper samen te werken.

De schipper die erg blij was, vertelde Steven dat hij nu eerst naar Hoorn zou afreizen, daar woonde hijzelf. Ook waren daar zijn reders die de schipper zijn handel zou geven. Hij zou meteen de brieven van of voor Steven die binnen kwamen doorsturen naar zijn vader, wonende te Yperen. De brieven zouden vanuit Calais doorgestuurd kunnen worden en vandaar naar Yperen.

De stuurman vroeg wat men zou tegenkomen in de strate  (vaarroutes). Steven van der Haghen antwoordde dat men in Spanje immers aan kon lopen en daar wel enige Barquen of Marsiliaanse Sagetienen zouden krijgen voor de goede gang van zaken (handel).

De schipper reisde naar Hoorn en Steven naar zijn vader in Yperen.

De reder was zeer content met de beschrijving over Steven, er werd direct een brief aan hem geschreven om hem te laten weten dat hij aan de reis met de Schipper Reijnier Petersen door de strate kon beginnen. Maar hij moest eerst naar Hoorn komen. Steven heeft de brief aan zijn vader laten lezen. Die gaf hem toestemming om naar Hoorn te reizen. Direct daarna ging hij naar schipper Reijnier Petersen van Twisch, die erg blij was met zijn komst en bracht hem naar de reders die hem enige vragen stelden over de straatse vaart langs de kusten van Italië en de stad Genua. Steven gaf correct antwoord op de vragen en mocht ook van de reders de reis aanvaarden. Dat betekende dat Steven aangenomen was in dienst van de reders.

Steven reisde eerst met toestemming van de reders naar zijn oom in Amersfoort om daar nog wat geld van zijn moeder te ontvangen. Dat geld werd ingelegd in de Compagnie. Terug in Hoorn bleef Steven totdat het schip “de Witte Leuw” gereed was om uit te varen. Ze voeren richting Texel. Daar bleven ze liggen tot de oosterwind opstak en een vloot van schepen van de Compagnie naar Spanje kon vertrekken. Het waaide erg hard zodat ze binnen acht dagen op de Caap de San Vinsent waren. Daar konden ze lopen in de Condaet in Ayamonte. De kooplieden kochten de vis die in het schip geladen was en boden daar veel geld voor. Steven van der hagen zei tegen de schipper en stuurman; “Mag die vis zo duur zijn, wat zou het dan in Genua gaan doen?”. Ze vonden een Marsiliaanse Sagettia en huurde daar voor 70 dukaten een Italiaan die als stuurman in de strate van Genua zou kunnen varen. Ze waren wel tevreden met de man totdat hij zeer onbedreven richting Carthagena voer. Hij kreeg daar zijn geld en kon vertrekken. In Carthagena vonden ze een Neerlands koopman, genaamd Lenaert Castro, die handelde in de Barberien. Hij had veel slaven en slavinnen die hij ook verkocht. Castro vroeg wat er op het schip geladen werd, het antwoord was vis die men Lengen noemde. Hij kende de vis niet maar wilde een monster aan de hand brengen.

 

 

Blad 12

 

Castro zei na de vis gezien te hebben dat ze wel niet veel verkocht zouden worden, omdat het een onbekende vis was. Als zij Batallau zouden verkopen dan zou de schipper veel geld kunnen verdienen, ook omdat ze in die periode geen Engelsen verwachten, daar die uit Spanje waren gezet. Castro zei, “Wilt u voor elk honderd pond vis ook honderd pond Aluin hebben? Daar kan ik u aan helpen om zo het avontuur af te wachten dat nu zeker een beter profijt zou moeten hebben”. Toch was het zoveel als ze in Ayamonte in die Condaet zouden gaan maken. Dat wilde men niet doen en ze vergaderden om verder te gaan zeilen naar Genua.

Terwijl zij gereed lagen om verder te varen kwam er een tijding in Carthagena dat er bij Cabo de Palos zeven Turkse Galeotten lagen. Dus werd hen aangeraden om nog drie of vier dagen te blijven liggen. Daarna kregen ze weer een tijding dat ze naar de West gelopen waren. Ze zeilden met het schip naar Alicanten en vandaar naar Denia en Valense. Op die kust hadden ze nooit gehoord dat daar Duitse schepen waren geweest. In die tijd was de Koning in Valense. Hij was door Aragon en Cataluna over Barselona naar Valense gekomen. Toen de Markies van Denia thuis kwam werd uit het schip enige geweerschoten gelost, gelijktijdig (schoot) het Kasteel ook en in Valense werd een partij goederen gelost. Het schip is met het merendeel van de lading naar Genua gezeild, maar omdat het later werd en weer en wind slecht was, duurde het twee of drie dagen voor ze in Genua aankwamen. Ze verkochten nog wat vis voor een redelijke prijs, maar zouden zeker meer verdiend hebben als ze op tijd gekomen waren. Toen in Genua alles klaar was, zijn ze wederom naar het rijk van Valense gezeild. In de haven lopende van Denia, moesten ze wachten op het vruchten-seizoen. In september was die tijd gekomen en werd er een partij syroop, rozijnen, rijst en amandelen geladen. Zo zeilden en koersten ze af naar Holland. Alleen kwamen ze niet ver. Ze kregen een vreselijke storm en dachten dat ze zouden zinken. De zee is daar heel kort en steil als muren. De zee sloeg van achter over het schip heen. De vaten syroop slingerden tegen elkaar aan zodat ze te pletter stuiten (vielen). God verzachtte deze tegenslag; ze voeren in het “nauw” van de zeestraat. Daar kregen ze de wind uit het westen en konden daarmee naar de rede van Gibraltar varen waar de Adelantado major de Castilla met zijn galeien lag. Toen het anker in de grond lag zodat het schip wat handzamer lag kwamen de overige mannen en soldaten van de galeien aan boord om te zien wat het voor een schip was, waar hij vandaan kwam, waar hij heen wilde en wat de lading was. Onder de soldaten waren er twee of drie waar Steven van der Haghen al kennis mee had gemaakt in Gajetta en Napoles. Ze waren blij dat ze elkaar zagen. Steven vond deze vriendschap nog steeds bijzonder en gaf hen een deel van de rozijnen en amandelen. Daar werd hij voor bedankt. Ze voeren wederom naar land en lagen daar drie weken zonder last te hebben van ongenode gasten. De soldaten vertelden dat er bij Calais enige schepen zeil-gereed lagen te wachten om naar Holland te zeilen. Zo voer Steven ook daarheen om in gezelschap van deze schepen te zeilen. In Calais was de wind niet dienende. De schepen lagen daar zo lang dat er een generaal arrest kwam die alle schepen uit Calais arresteerden. De zeilen werden van de rees gehaald, zo ook het roer van het schip werd aan land gebracht.

 

 

Blad 13

 

Dat geschiedde in het jaar 1587. De schippers en kooplieden hadden genoeg te lopen. Men noemde dat van Herodes naar Pilates. Steven van der Haghen die dacht er goed aan te doen om naar Madrid af te reizen om dit aan de Koning te melden. In een gesprek zou Steven daar nog wat goede vrienden vinden. Hij gaf dit aan bij de schipper die dat een prima idee vond. In Madrid vond hij zijn vrienden die ervoor zorgden dat binnen 28 dagen het schip en alle goederen de vrijheid kreeg, dit alles met een cedulle van de Koning aan de Hertog van Medina; Sidonia te Sinte Lucas. In die cedulle stond dat Steven met zijn schip en goederen vrij kon varen omdat hij dienaar was geweest van Don Juan de Quniga, groot commandeur van Catilien. Als borg werd gesteld dat Steven niet in vijandige gebieden van Zijne Majesteit zou zeilen. Terwijl Steven in Madrid een gesprek had, sprak de schipper met een reder uit Hoorn die naar Calais was gekomen om de vrijheid van het schip te bespreken. Tevens ook om ervoor te zorgen dat Steven van der Haghen in Madrid niet zou worden weggestuurd. Het werd een ander gesprek, daar Steven de vrijheid had verkregen van de Koning en komende met de Koningsbrief te Sinte Lucas deze in handen van de Hertog heeft gegeven. Hij was blij dat Steven met zijn schip en goederen de vrijheid had uit te zeilen omdat hij een dienaar van Don Juan de Quniga, groot commandeur van Catilien geweest was, die hem zijn oom noemde.

Maar er was een gemene verrader, genaamd, Silverster van de Plas uit Amsterdam. Hij had een commissie die Hollanders van de Oosterlingen scheidde. Van der Plas kwam bij de Hertog en vertelde hem dat Steven van der Haghen niet de waarheid had gesproken bij de Koning. De eigenaar zou een koopman van Hoorn zijn die de schipper al een vrijheids cedulle had gegeven. Dit was anders dan door Steven aan de Koning was geïnformeerd. Van de Plas verzocht dat de hele zaak onklaar gemaakt werd. Zo gebeurde het dat Steven van der Haghen de gevangenis in moest en het schip en goederen in beslag genomen werden.

Het prachtige schip en goederen (waar de vijand op “vlammende”) bleef liggen totdat Francis Draeck in de Bay kwam. Alle schepen werden door hem verbrand en nadat ze uit het schip de “Witte Leu(w)” alle goederen gelost hadden, verbranden ze dat ook. Dat was het einde van de eerste moeilijke straatse reis die ongeveer anderhalf jaar duurde. Dat hebben tenminste de reders getuigd bij attestatie anno 1595 binnen Amsterdam, die op verzoek van Steven van der Haghen is gepasseerd.

Steven is van Sinte Lucas wederom uitgevaren met een Vlieboot. Onderweg werd het schip belaagd door vrijbuiters. Zij kwamen binnen bij Bologne of Buuren in Frankrijk. Ook reisde zij naar Calais. Daar lag een Rotterdammer waar ze aan boord kwamen. ‘s Nachts werd er vanuit een Koninginne schip geschoten om de Rotterdammer uit te schakelen. Voorts kwamen er een schuit vol Engelsen aan boord die zeiden dat alle passagiers bij hun kapitein moesten komen. Dat gebeurde ook. De kapitein vroeg waar het volk vandaan kwam en waar ze naartoe wilden. Hij liet ze weer naar hun schip brengen. Daar aangekomen bleek dat de schamele vrouwen al beroofd waren van kleding, bagage, opgeslagen kisten en geld. De vrouwen die uit Vlaanderen vluchten om in Holland te gaan wonen, waren zelfs van hun schorteldoek ontdaan. Ze kwamen berooid in Rotterdam aan. Dat was echt het laatste van de lange moeilijke straatse reizen.

Steven van der Haghen is verder gereisd naar Hoorn, de reders hadden daar al gehoord van het ongeluk en hoe het met het schip de “Witte Leu” was vergaan.

 

 

Blad 14

 

De reders wisten hoe Steven zich staande heeft gehouden tijdens de beroving, ook hoe hij het woord had gedaan. De reders hebben een beter inzicht gekregen over het gebeuren en ook van de handel. Het resultaat was dat er een groter schip kwam van 120 lasten die geladen kon worden met allerhande koopmanswaar naar het rijk van Valensen. De schipper was Jan Syvertse van Schellinkhout en de stuurman Claes Jansen. De bedoeling was dat Steven (hier Jonkman genoemd) mee zou varen naar de “straat”, maar de wind hield zo lang aan in het westen dat het al 14 januari 1588 was eer de wind uit oost waaide. Ze waren nog niet uitgevaren of de wind kwam uit het zuiden. Zodoende liepen de schepen uit naar Texel. Het schip van Steven, vol met verderfelijke waar en vaste kost, overlegde met de schipper en stuurman om uit te wijken naar Engeland of Ierland. Hij maakte de rekening op of de zee zich zou houden met dezelfde wind. Terwijl dat berekend werd stak er een vreselijke storm op. Tot twee/drie uur was het heel donker. Ze werden door de zuidelijke storm naar het noorden gedreven. Het werd de verdrietigste vaartocht van de wereld! Het was daarbij zo koud door gestadige vorst en sneeuw dat al het water op het schip vastvroor. Daardoor had al het scheepsvolk genoeg te doen met bijlen, dissels en handspaken om zo het ijs aan stukken te slaan en van het schip te breken. Het was een wonder dat het schip niet brak en zonk van de zwaarte van het ijs. Het schip leek op een ijsklippe en was verschrikkelijk om aan te zien. De zeilen waren als deuren en stijf bevroren. God zorgde ervoor dat er een noordwesten wind kwam opzetten, zodat het schip een groot stuk naar het zuiden raakte. Het winnende licht van de dag en ook de warmte van de Spaanse zon maakte dat het scheepsvolk dacht in de hemel te komen. God beval dat de wind goed bleef, zodat het schip binnen acht weken in Alicanten op de Reede kwam zonder al te veel schade geleden te hebben én met gezond volk. In Alicanten werden enige koopmanwaren verkocht waarna het schip tot Valensen zeilde, daar werd het schip gelost. In Valensen was er al een grote Armada. Die sprak Steven aan. De één vertelde door het slechte weer naar Engeland te zijn uitgelopen, de ander zei dat ze nog zouden uitlopen. Maar weinigen gingen daar met de grote processie mee omdat er papen en Munniken mee zouden varen zo’n 100 man sterk. Ook ging achter de processie een menigte van 1000 mannen en vrouwen die veelal vermomd waren. Ze schouwden met grote houten kruizen die behoorlijk zwaar waren. Andere gingen schouwend met staven; ijzers op hun schouders die ze gehuurd hadden. Deze processies hielden al dagen aan. Ze vertelden dat de Koning hen daartoe aanspoorde omdat God hun Victorie (overwinning) tegen de ketterse Engelsen en Hollanders zouden willen verlenen. Zij beelden zich in dat de Victorie al verzekerd was. Steven van der Haghen maakte heel bezwaard kenbaar dat de Spanjaarden de machtigste Armada in het vaarwater van Engeland en Holland waren.

 

 

Blad 15

 

Steven voelde zich bezwaard om het schip in de zomer naar Holland te laten varen, en te zorgen dat zo mogelijk het schip en goederen aan de Engelse Armada in de “Mont” toegevoegd zou worden. De schipper Jan Syvertsen gaf te kennen dat hij ook grote bezwaardheid voelde. Daarom dacht Steven er goed aan te doen om het schip leeg te laten en uit te zien naar een vracht op Italië, omdat er nu weinig Craken (=Dieven) in de straat gebleven waren; ze waren al in Koningsdienst op weg met de Armada naar Engeland.

Steven reisde naar Alicanten om daar ettelijke Italiaanse kooplieden van zijn kennissen aan te spreken. Zo geschiedde het en bevrachten ze het schip met barella als ballast. Dat is waar men de Spaanse zeep mee afmaakt. De glasblazers moeten het ook hebben en voorts ook wolzaken voor Genua. Daar aangekomen werd de Sen-Oria opnieuw bevracht om zout te halen op het eiland Yuisal, maar dat was pas wanneer de zomer was gepasseerd.

Terug in Genua kreeg hij wat stukgoed en veel passagiers op Valensen. Toen de goederen in Valensen waren gelost voer het schip naar de haven van Denia. Daar zouden ze een lading meenemen die nog geprepareerd moesten worden. Ze hoorden daar ook hoe het met de Armada was vergaan. Een droevige sfeer omdat de zoon van de Vise-Roy en veel edellieden van die stad daar gebleven waren. Zo beladen zij het schip met rijst, rozijnen, amandelen, anijs en nog wat Spaanse zeep.

Steven van der Haghen werd ontboden met een alquasyl om bij de Vise-Roy te komen, hij zei in het Spaans: “Estaysall Estevan de La Haya”, Steven antwoordde: “Exmo senor si”, en liet hem een brief zien die breed gevouwen was met een groot zegel erop, zeggende, “Su magt manda que avey de yr preso”, in het Duits te zeggen: “Sijne mayt gebiet dat men u sal gevangen zetten, of dat gij sult gevangen gaan”. Daarop antwoordde hij: “So alst sijne Mayt en Sijne Exe belieft”. Tevens zei hij niet te weten dat hij van z’n leven tegen Sijne Mayt of tegen iemand anders enig kwaad bedreven had. Hij verzocht of hij met een borg te stellen niet voldaan zouden mogen zijn. Zijne Exe antwoordde of er nog kooplieden waren die borg wilde staan. Gloude Matheo en nog een koopman wilden dat wel. Dit terwijl zij wisten als Steven gevangen gezet zou worden, dat zijn schip met alle goederen in grote moeilijkheden zou komen. De Vise-Roy wilde 12 duizend dukaten borg. Gloude Matheo zou 6 duizend dukaten betalen met de conditie dat hij binnen de stadspoorten moest blijven en zeker niet buiten de poorten mocht gaan. Tegen de avond kwam de schipper van Denia aangereden bij de herberg van Van der Haghen. De schipper wist van niets. Hij moest dezelfde avond nog terug met de boodschap dat hij zich moest spoeden om alle goederen in te laden die bij de hand lagen. Dat duurde de hele nacht. Hij moest ook zorgen dat er geen bootgezellen aan land kwamen. Zij moesten met de stuurman aan boord blijven omdat er van de zijde van de Koning bezwaren kwamen dat zij meester van het schip bleven en door zouden kunnen zeilen, want de Koningsbrief hield in dat dan Vise-Roy Steven gevangen zou nemen en schip en goederen zou verzekeren. Vandaar dat de goederen in alle haast werden gescheept. Dat werd binnen de tijd gedaan. Alhoewel Steven in de stad moest blijven bewerkstelligden dat het schip zijn lading kreeg, gebeurde dit niet zonder moeilijkheden. Deze moeilijkheden kwamen van een stuk “schelm” die de schipper met de passagiers meegebracht had.

 

 

Blad 16

 

Het was een Hollander, dezelfde die in Valensen van de schipper geld wilde hebben en die dat ook kreeg van hem om ervoor zorgden dat hem geen kwaad gedaan werd. Maar hij kwam om nog meer geld vragen. De schipper wilde hem dit niet meer geven. Dit is de reden waarom de Hollander met zijn consoorten de schipper en de koopman binnen Madrid wilden aangeven voor Hollanders als vijand van de Koning en nog veel meer. Hij dacht door hem te verklikken hij enig profijt zou krijgen. Steven van der Hagen, een goede vriend van de Vise-Roy, beviel hem het niet te zeggen, waardoor het schip weg voer.

Steven attesteerde voor zichzelf. Hij had daarbij zeer geloofwaardige getuigen, onder principale kooplieden uit Valensen, die getuigden dat zij Steven al circa vier jaren kenden. Bovendien hem daarbij kenende als een man van eer en deugd en dat hij zich als een goed Christelijk man heeft gedragen. Deze attestatie en nog enige van zijn brieven werden aan een goede vriend gezonden, genaamd Godefroy Mechelen. Hij was een hantsier van dienst, dezelfde beheerder die ervoor zorgde dat Steven van der Haghen op de 1e maart ontslagen werd van zijn gevangenschap met een bevelbrief door de Koning ondertekend.

Steven mocht terugkomen en gaan waar hij wilde.

Daarnaast waren al zijn zaken binnen en buiten de stad afgedaan. Doordat het schip al heel lang weg was reisde Steven naar Alicanten. Daar lag een crake (kraak) waarmee hij naar Genua voer. Hij is daar drie dagen in de herberg Santa Martha gebleven. Er was in de herberg een gezelschap Argonsche en Valensiaanse edellieden aanwezig die Italië hadden bekeken. Ze hadden al veel van dit Neerland gehoord en wilden daar 1 jaar voor uittrekken om dit land te bezoeken. Steven reisde met dit gezelschap naar Brusselen, hij nam de weg over de Gottaert door Lucern naar Basel, daarna via Nancy door Lorejen. Voorts door Lutsemburg naar Brusselen.

De edellieden bleven daar achter en Steven vervolgde zijn weg naar Antwerpen en ging vandaar naar het land van Goes, Dordrecht en Amsterdam. Daar kwam hij op 23 juni 1589 aan. Verder ging hij naar Hoorn waar hij bij zijn meesters (=reders) verslag uitbracht. Steven reisde over Amsterdam naar zijn vrienden in Amersfoort. Terug in Amsterdam werd hij bij Pilgrom van Dronkelaer en Jan Jansen Karel, kooplieden, verzocht te komen, omdat zij de wateren van Amsterdam naar Valensen nog nooit bevaren hadden werd Steven als koopman over twee schepen aangesteld, Steven ging akkoord. Vanuit Texel kwamen ze binnen drie weken bij Alicanten op de rede. Er begonnen meer Hollandse schepen in Stevens vaarwater te komen die hij ca 1585 nooit gezien had! Toen in Alicanten en Valensen de ingeladen goederen verkocht waren en de goederen waren uitgeladen, continueerde hij de vaart voor de Compagnie. Hij voer vooruit met een pinasse, dus dwars door Spanje! Daar voerde hij preparaties uit voor de ladingen van de toekomende schepen die hij in Valensen verwachtte en die daar ook arriveerden. De goederen werden verkocht en uitgeladen, omdat hij niet op tijd klaar was stuurde Steven schepen vooruit. Zelf reisde Steven op een muilezel over de weg naar Madrid waar hij de Hertog van Savojen ontmoette die daar bij de Koning gekomen was.

 

 

Blad 17

 

Van Madrid nam hij de weg over Valladolid naar Burgos. Verder naar Victoria, San Sebastiaan, San Juan de Lus, Bajona de Franja en naar Rochelle. Daar vond hij in de herberg van Pieter Jansen Hooft jonge kooplieden, waaronder Cornelis van Carperzoon en begaf zich met hem mee naar het schip van Thuenis Schellinger uit Amsterdam. Komende in de Noordzee kregen ze een zware storm uit het noordwesten met zeer mottig donker weer. Daardoor moesten ze het anker in de bodem steken en alle touwen op elkaar leggen. Het leek alsof de laatste dag voor handen was. Toch heeft God, die in de eeuwigheid geloofd en geprezen werd, de storm doen bedaren. Zo kwamen zij in Vlissingen aan en voerden zij van Zeeland naar Holland. Ze kwamen in 1591 aan te Amsterdam. Daarna, in november, werd Steven verzocht bij kooplieden van Amsterdam en Haarlem te komen om voor hen een reis naar Madrid te ondernemen. Hij moest aldaar een gesprek aangaan bij de Koning voor twee met goederen geladen schepen die genomen (=gekaapt) waren door de Adelantado major de Castilla in de straat komende van Italië. Hem werd wijsgemaakt dat het volk in Madrid de zaken ter hand genomen hadden en dat dit haast ten einde zou zijn. De vraag was, en of Steven daarheen wilde varen om de zaken over te nemen. Zo kon hij er een goed einde van maken. Steven werd het eens met de kooplieden en vertrok naar Zeeland om daar af te varen naar Spanje. De wind waaide vanuit het oosten, dus bleef Steven in Zeeland tot de wind ging liggen. Op 23 februari 1592 zeilde hij op weg naar Bilbao en reed vandaar naar Madrid. Daar aangekomen bevonden de zaken zich geheel anders als de kooplieden hem hadden wijsgemaakt. Er was niemand in Madrid die aan haar proces gedacht had, daarom had Steven groot berouw dat hij dit werk bij de hand had genomen. Hij vond daar al snel andere schippers en kooplieden, onder andere Jan Muelenaer, Jacob Bording, Hillebrant Groot, Claes nes, Berent Tijsen Maler en nog anderen die daar ook al doende waren met de schepen en goederen die door de Adelantado genomen waren. In Madrid waren twee kapiteins die zijn zaken waarnamen. Die zaken waren al veel beter geregeld dan die van de Hollanders, want zij verplichtten betaling van andere kooplieden in geld en goederen. Met dat geld en de goederen had hij de justitie als vriend gekregen. Al het zeevarende volk en schippers had hij op de galeien gesmeten en hen daar gespietst en geradbraakt naar zijn believen, totdat ze zeiden wat hij, de Adelantado, graag wilde horen. En omdat alle Jueses, Alcaldes, Ojdores, Assessores, Advocaten en Procureurs met hem waren, had hij ettelijke honderdduizend dukaten aan schepen en goederen genomen. Hij mocht de schenkingen behouden én ook de grote schat, dat van de arme schippers en kooplieden; die waren immers beroofd. Zij moesten van de heren interen en pleiten. Schenkingen mochten ze niet houden. Het was wel te zien en te bemerken dat er voor de Hollanders niets anders op zat het geld en goederen naar het kwaad te werpen. En met het pleiten doende, reisde de Koning ondertussen met zijn zoon de Prins van Spanje naar Castilla La Vieja, Navarra, Aragon en andere van zijn rijken. Allen brachten de Prins hulde als hun toekomstige Koning. De Hollanders wisten niet wat ze zouden doen bij absentie van de Koning. Ze gaven een rekest over, waarop de Koning commandeerde dat ze hen volgen zouden en dat de processen zouden worden meegevoerd. In Segovia gekomen dachten de schippers en kooplieden er goed aan te doen om ieder een rekest te laten maken om die aan de Koning te geven, zo gebeurde het ook. Steven van der Haghen heeft deze rekesten overhandigd aan de Koning. Dat gebeurde buiten de stad Segovia in het bijzijn van de schippers en kooplieden. De Koning was daar samen in de koetswagen met zijn dochter Infante en zijn zoon de Prins. Steven bad om haastig een einde te maken aan deze zaken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad 18

 

Steven vertelde dat de Adelantado hun schepen en goederen genomen had en dat zij nu arm en berooid waren en dat zij Zijne Majesteit niet mochten volgen.

De Koning gaf anders geen antwoord als: “Sosegaos, tenga patiëntie que buena justicia se os hara” (“wees gerust en heb geduld, men zal u goed recht doen”) en stak alle rekesten in zijn boezem.

Tegen de avond zei Pieter Raes, onderkamerling van de Koning dat alle schippers en kooplieden naar Valladolid moesten komen om de Koning daar te ontmoeten. Maar de Hollanders wilden dat niet doen omdat één van de kapiteins van de Adelantado ook was uitgenodigd door de Koning. Een aantal schippers vroeg: “Sen ores maestres, como van sus negicios?” (“Gij heren schippers, hoe gaan uw zaken nu?”); dat waren de dingen die gevraagd werden. Terwijl ze beter wisten. De Hollanders die de Koning verwachtte in Valladolid, zagen de Adelantado zijn zaken doen met zakken vol geld en veel vrienden. De principale heren van het Hoff waren familie van hem; de één was zijn oom de andere zusters en neven. Wat was daarvan te verwachten voor de schippers? Steven van der Haghen verzocht ‘sententia a proba’ om andere getuigenissen in te brengen. Dit was ter voorbereiding op dat wat de Adelantado tegen hem in zou brengen. Hij kreeg vier maanden de tijd om zijn zaken in te brengen, wat een korte tijd was. Zo moest hij in Sevilien zijn, Genua en Emden, én hij moest de Koning volgen tot aan Palentia toe. Steven werd gedag gezegd en is de hele zomer daar gebleven.

Het was erg verdrietig pleiten als hij bij de Alcaldes-rechters of bij de Assessor kwam. Ze deden niets anders als schelden en snauwen. Zij wilden de Hollanders geen antwoord geven en wensten de Hollanders met de Spanjaarden in zee.

Steven kreeg zijn vrijheid in Palentia, in de secretarie van Esteban de Ybarra. Hij vroeg Steven hoe zijn schepen genoemd werden, hij antwoorden: “El unicornio blanco y el cauallero negro”. Daarop zei Esteban (= secretaris) tegen een Spaanse edelman die bij hem stond: “mas que Christianos son ostos sus navios, no tienn sino nombres de unicornios, tigres, leones, perros, gatos y sierpes, ni conoscen a sanctos ni a sanctas”, wat betekend: “maar wat voor Christenen zijn dit, alle huurschepen dragen de namen van eenhorens, tijgers, leeuwen, katten, honden en serpenten, zij kennen nog santen en santinnen”! Steven antwoordde daarop dat in zijn land wel 1000 schepen waren die als santen en santinnen van de almanak genoemd werden, voor de resterende schepen moesten ze naar andere namen zoeken, waar hij niet om moest lachen. Steven was blij dat hij de vrijheid had, hij ging over Madrid naar Valensen en vandaar naar Alicanten, daar voer hij mee, menende dat hij snel in Genua zou komen. Maar in Mallorquen aangekomen nam Baldi goederen en ook enige heren om naar de stad Callara te brengen om daar de Vise-Roy hoffhout in Sardinia af te leveren en zout in te laden. Daar tussendoor dobbelde de kapitein met de Vise-Roy en andere heren de hele nacht. Ze bleven meer dan een maand, dan zeilden ze naar het eiland Elba ten zuiden van Piombino. Daar belegde Steven certificaten zoals hij in Valensen, Alicanten, Mallorken en Callara gedaan had. Daar bleek dat zijn lading gelost werd. Dit was het einde van zijn reis naar Elba. Hij voer langs de wal naar Ligorno, dan naar Pqrto Spetie en voorts naar Gennua. Daar belegde hij de certificaten weer alsof hij voor het eerst daar gekomen was.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad 19

 

Ook overlegde Steven van der Hagen attestaties van getuigen over het proces dat hij met Adelantado gehad had. In het nieuwe jaar 1593 reed Steven maar Milaan met een paard die hij in Genua gekocht had. Hij bleef drie dagen in Milaan en ging verder naar Como. Daar voer hij af over het meer naar Chiavenna. Over het land ging hij verder naar Crisoenen en over de berg genaamd Asplugen. Verder ging hij over Court tot aan de Bodenzee en voer naar Lindau. Steven was op reis geheel alleen en het was verschrikkelijk koud. Van Saraval tot Lindau was het land zo dik besneeuwd dat de oude mannen zeiden dat het in 20 jaar niet zoveel gesneeuwd had. Hij ging verder naar Ravenburch, dan naar Heijdelberch. Tussen Heijdelberch en Frankfoort verloor Steven zijn paard! In Frankfoort gekomen ging de main open die al een poos dicht gevroren was geweest. Hij voer met de eerste aak na de vorst naar Ments en vandaar naar Keulen. Daar ruste hij twee dagen uit. Hij kreeg wat gezelschap en gezamenlijk kochten zij een aak en voeren de Rijn af naar Arnhem. Daar gekomen voer hij verder af met een cage (=kageschuit) tot aan de vaart van Utrecht en dan richting zijn woning, ook liggende in Utrecht. Hij loofde God dat hij van die moeilijke en verdrietig reis van Spanje en Italië af was. Hij had grote kou en ongemak geleden op die reizen. Het was 3 februari 1593 toen hij in Utrecht aankwam. Hij heeft voorspoedig gereisd na de winter. Niet lang daarna ging Steven naar Holland om de kooplieden die hem hadden uitgezonden te vertellen hoe het met het proces tegen de Adeltado erbij stond, hij gaf hen alle aantekeningen en zei dat hij graag nog eens naar Emden wilde reizen om de zaken te regelen. Steven ging en kwam weer thuis waar hij lang zijn rust hield. Hij bestudeerde Inlandse Handelingen omdat hij de reizen naar Spanje moe was en ook omdat daar altijd met grote perikelen moest varen.

Het duurde tot 1597 voordat Steven in Amsterdam gevraagd werd door diverse kooplieden zoals: Pelgrom van Dronckelaer, Jan Jansen Carel en nog meer anderen om voor hen naar Guinea te varen. Hij werd het eens met de kooplieden en zij maakten Steven ‘Opper Comys’ van twee schepen; genaamd ‘de Groten - en de Kleine Olifant’. Ze voeren uit op 12 juli 1597 en waren op 11 maart 1598 weer terug thuis in Utrecht. Steven werd ziek in de volgende winter. Hij had grote gaten van wormen in zijn benen! In Guinea had hij gespekken gehad. Nu kwamen de Bewindhebbers van de Oost Indische Compagnie hem vragen om Admiraal te worden van de schepen, de Son, Maen, en de Sterre. Nog ziek te bed liggende in Utrecht werd hij aangenomen en ging te zeil op de 6e april 1599 en kwam in september 1601 weer terug in Holland. ’s Winters werd Steven gevraagd hoe hij de reis de eerste keer als Admiraal had ervaren. Zij vroegen hem ook om twee jaar te rusten om daarna Admiraal te worden bij de Oost Indische Compagnie over 12 schepen met de namen: Verenigde Provintien, Amsterdam, Gelderland, Dordrecht, Hoorn, West-Friesland, Seelandia, Delft, Enckhuizen, ’t Hof van Holland, Medeblick en de Duiffgen. Dat gebeurde op 18 december 1603, wat Steven daar zoal gedaan en meegemaakt heeft staat in de Journalen beschreven en in te zien.